Klein, kleiner, kleinst: expositie van dwergauto’s in Louwman Museum (foto’s)

Klein, kleiner, kleinst. Daar draait het allemaal om tijdens de zomertentoonstelling van dwergauto’s in het Louwman Museum. “Een lust voor het oog van de liefhebber, maar ook leuk voor het hele gezin.”

Door

Tot na de Tweede Wereldoorlog domineert de motorfiets het straatbeeld, maar in het vooruitgangsdenken van de jaren vijftig past droog zitten terwijl je je van A naar B verplaatst. Met dertig dwergauto’s – ook wel bubblecars of microcars genoemd – uit tien landen illustreert het Louwman Museum hoe Jan met de pet voor het eerst overstapte in de automobiel.

“De hoogtijdagen van deze autootjes duurde kort, van 1955 tot begin jaren zestig. Daarna namen de veel betere, in massa geproduceerde kleine auto’s als de Fiat 500 het over,” vertelt Ronald Kooyman, directeur van het Louwman Museum. “Op deze tentoonstelling zie je veel microcars van motorfiets- of vliegtuigbouwers, zoals de Vespa 400 en de oer-Messerschmitt KR 175. Ook zie je ontwerpen van individualisten die op een inventieve manier naar een comfortabele vorm van transport zochten. Dat levert letterlijk en figuurlijk een kleurrijk plaatje op.”

Geen áútorijbewijs voor dwergauto’s

Op een van de wanden zijn de aanbevelingen van destijds te lezen, zoals ‘volkomen bescherming tegen wind en regen!!!’, ‘meer ruimte dan u denkt!’ en ‘met de Heinkel voor ƒ 50 per persoon van Amsterdam naar Rome en terug’.

 

Foto's: Noël van Bilsen

 

Kooyman: “Zo goedkoop, licht en zuinig mogelijk eropuit terwijl je droog zat, daar ging het om. Ons uitgangspunt was dan ook auto’s bij elkaar te brengen met één, maximaal twee cilinders en een inhoud van minder dan 600 cc.” Ook belangrijk in de propositie: te berijden vanaf zestien jaar en rijbewijsvrij. Al is dat laatste slechts ten dele waar. “Je hoefde geen áútorijbewijs te hebben; voor de motorfiets hadden de meesten dat al wel,” aldus de museumdirecteur.

“Om binnen de wet te blijven, kregen veel dwergauto’s drie wielen, of vier, waarvan er twee dicht bij elkaar stonden.” Een bekend voorbeeld is de Italiaanse Iso Isetta. Het markante wagentje met de deur aan de voorzijde werd onder licentie ook gebouwd door het Duitse BMW en het Franse Velam. Op de tentoonstelling zijn ze alle te zien. “Voor BMW vulde de Isetta het gat op tussen de motorfiets en de luxeauto’s, dat was de redding voor het merk. Velam kocht wel de licentie van Iso, maar ontwikkelde zelf de mallen. Hun variant ziet er dan ook net iets anders uit.”

Kleinste ter wereld

De absolute bestseller in de selectie is de guitige Subaru 360 uit Japan: liefst 392.000 exemplaren rolden van de band. Zeldzaam daarentegen is het kleinste productieautootje ter wereld, de Britse Peel P50 uit 1962. “Daarvan werden er 47 gebouwd en wij hebben hier nummer één staan,” zegt een trotse Kooyman, die het merendeel van de ‘bolides’ in bruikleen kreeg van het Duitse automuseum PS Speicher.

De museumstukken van nu kostten nieuw zo’n 1200 gulden. “Veel goedkoper dan de 2CV, waarvoor je 5000 gulden betaalde. Tegenwoordig zijn ze juist veel exclusiever, eenvoudigweg omdat ze zo slecht waren en de prestaties ondermaats,” stelt Kooyman. Wie ziet hoe licht ze zijn, begrijpt dat ook wel: de Tsjechische Velorex Oskar van met kunstleer omkleed aluminium weegt net iets meer dan 200 kilo, de Franse Rolux Baby nog geen 150.

 

De bodem van de Biscúter 100 uit Spanje was helemaal verrot en ik trof er mummies in aan van ratten en konijnen.
Verzamelaar Hans Bodewis

 

Toch mogen de kleintjes vandaag de dag nog steeds de (snel)weg op. En dat doen de leden van de Nederlandse Dwergautoclub ook. Verzamelaar Hans Bodewis toerde onlangs nog met een van zijn dwergauto’s door Zuid-Europa. Het grootste deel van zijn collectie staat nu tentoongesteld. “De sport is te beginnen met een wrak waar ik het liefst niet voor betaal,” licht Bodewis zijn hobby toe.

“De bodem van de Biscúter 100 uit Spanje was helemaal verrot en ik trof er mummies in aan van ratten en konijnen. Eerst ga ik onderzoek doen door wat rond te bellen en documentatie te lezen. Dan begin ik met opknappen, gewoon op de Workmate. Ik houd van moeilijke dingen doen en daarom spreken die dwergauto’s me aan: er is geen onderdeel voor te krijgen en je moet je verplaatsen in de ontwerpers van toen, die ook niets hadden.”

Uniek is de rode Bambino Sport uit 1957 in zijn collectie, een open auto met kunststof carrosserie van Nederlandse makelij. “Alweco in Veghel heeft er niet meer dan een gebouwd,” weet de verzamelaar. “Een onmogelijke auto, want hij rijdt voor geen meter. Mijn knieën komen tegen het dashboard en hij is veel te zwaar voor dat piepkleine motortje. Ach, mooi is ie wel.”

‘Stap in de geschiedenis van de dwergauto’, t/m zondag 1 september,  Louwman Museum. Meer informatie: www.louwmanmuseum.nl

Standaardportret
Bekijk meer van