In Memoriam: Persoonlijke herinneringen aan Alexander Münninghoff (1944-2020)
Journalist Casper Postmaa deelt zijn persoonlijke herinneringen aan collega en goede vriend Alexander Münninghoff.
De laatste weken van Alexander Münninghoff waren sereen, zelfs opgewekt. Dankzij de coronalockdown waren zijn kinderen vrijwel altijd bij hem, de zon scheen op het terras, champagne begeleidde de oesters en als het zo uitkwam citeerde hij feilloos een gedicht, de laatste keer ‘Toren van Babel’ van Hendrik Marsman. Voor echt diepgaande gesprekken had hij steeds minder adem. Het gevecht met een handvol kwalen, waaronder kanker, had hij al eerder verloren, maar als het om het leven zelf ging, vond hij, was van verlies geen sprake.
Zijn bestseller ‘De stamhouder’, waarin hij het verhaal van zijn familie optekende, was het glorieuze sluitstuk van zijn carrière. Niet alleen omdat de royalty’s binnenstroomden, maar vooral omdat het een revanche was op zijn chaotische en soms hartverscheurende jeugd. Zijn tirannieke grootvader verlangde intens terug naar de tijden dat de Münninghoffs tot de rijke en machtige elite van Letland behoorden.
Familie van Alexander Münninghoff
Zijn familie sleepte hij daarin mee. In het machtsspel tussen zijn grootvader en zijn vader, en tussen zijn ouders onderling, was de kleine Alexander niet meer dan een speelbal, een trofee die af en toe getoond werd. “Toen ik na de zomervakantie terugkeerde op de lagere school vertelden mijn klasgenoten over hun vakantie naar Cadzand of zoiets, terwijl ik in diezelfde tijd tweemaal ontvoerd was geweest,” vertelde hij ooit, verwijzend naar de tijd dat zijn moeder Wera hem eerst naar Duitsland smokkelde, waarna zijn grootvader hem op spectaculaire wijze door een echtpaar liet ontvoeren.
Alexander beschikt over het vermogen om alles wat hij niet leuk vindt te vergeten.
Daarbij werd het gebruik van chloroform niet geschuwd. Zo waren er talloze van dit soort anekdotes die de doornsnee kinderziel diep zouden hebben gekwetst, maar hem leek het niet te deren; ogenschijnlijk bleef hij ook in latere jaren dat vrolijke, wat naïeve jongetje dat op de cover van zijn boek prijkt. “Alexander beschikt over het vermogen om alles wat hij niet leuk vindt te vergeten,” zei zijn vrouw Ellen daar meer dan eens over.
Tragiek
Het is de vraag of dat zo was. Alexander was niet altíjd de man die goedgemutst het glas hief of aan het einde van een diner in het ‘Wolgalied’ uitbarstte; soms werd hij overvallen door zwaarmoedigheid omdat er te veel moest worden vergeten. Behalve de levenslange strijd met zijn vader was er ook de tragiek binnen zijn eigen gezin; drie zonen haalden het eerste levensjaar niet. Vooral de dood van Floris in 1988, hij was acht maanden oud, trof hem als een mokerslag.
Vlak voor zijn dood ontstak hij nog in woede over de fatale, verkeerde diagnose die een Italiaanse arts in Moskou had gesteld; een eenvoudig medicijn zou voldoende zijn geweest om het jongetje over de crisis heen te helpen. Dat vergeet je nooit, wisten ook zijn collega’s, die meemaakten hoe Alexander op de redactie instortte door het verdriet over Floris.
Normandië
En dan was er altijd weer die vader met wie afgerekend moest worden. In 1993 bezochten we samen met een handvol collega’s de invasiestranden van Normandië. Een van ons had een herberg gereserveerd die een speelfilm waardig was, evenals de gebeurtenissen die zich die avond voltrokken. In de sinistere eetzaal, waar de bediening in handen was van een gebochelde ober, waren we de enige gasten, op een echtpaar na dat ijlings vertrok toen een heftige discussie aan onze tafel losbarstte.
Ja, natuurlijk, ‘De stamhouder’ was een revanche op mijn vader en het verleden.
Het ging, zoals altijd tijdens dit soort trips, over de oorlog. Onder invloed van de overvloedig stromende drank deden de oudsten onder ons verslag van hun eigen aan de oorlog gerelateerde herinneringen. Een van hen had de bevrijding in Duitsland meegemaakt, een ander bekende dat zijn vader bunkers voor de bezetters had gebouwd. Alexander zei niets, tot hij rond middernacht opstond en met barse stem vertelde over een noodlottige ontmoeting in een Oekraïens maïsveld tussen zijn vader, die dienst had genomen bij de Waffen-SS, en een Russische militair.
Bij beiden weigerde het dienstpistool, waarna Frans Münninghoff het snelst was. Hij sloeg de Rus dood met het opklapbare schepje dat elke militair in oorlogstijd bij zich had. Alexander keek ons aan en zei. “En jullie hebben mij dat altijd kwalijk genomen.”
Perplex
De aanwezigen reageerden perplex, we hadden allemaal wel eens flarden over zijn turbulente familieverleden gehoord, maar dit element was nieuw en waarom in hemelsnaam zou je hém dat kwalijk nemen? Toch was hij er niet vanaf te brengen. Steeds weer stond hij op om die ene boodschap te verkondigen: “Jullie hebben me dat altijd kwalijk genomen!”
Zelfs toen we in bed lagen, het was al tegen de ochtend, hoorden we hem op de gang heen en weer lopen en schreeuwen. Vergeten lukte niet altijd, maar de publicatie van ‘De stamhouder’ en het eclatante succes ervan maakten veel goed. “Als je dat niet had gedaan, zou je hier niet zó hebben gezeten,” zei Ellen vlak voor zijn dood tegen haar man, toen hij omringd door zijn gezin het glas hief.
Italiaans is zo makkelijk dat je vergeet dat je het niet spreekt.
Ambivalent was hij over de vraag of ‘De stamhouder’ een afrekening met zijn vader was. In een interview dat ik in 2014 met hem had in de Koninklijke Schouwburg zei hij dat hij het antwoord daarop schuldig moest blijven, terwijl hij eerder in besloten kring juist wel van een afrekening had gesproken. Zo had ik het boek ook gelezen. Nu, in de schemering van zijn leven, maakte hij de balans vol overtuiging op. “Ja, natuurlijk, dit was een revanche op mijn vader en het verleden.”
Alexander Münninghoff was een levensgenieter
Maar die andere Alexander, aan wie Ellen zo graag refereerde, de intellectuele levensgenieter, was er natuurlijk ook, en die liet veel vaker van zich spreken. Zijn levenslust, zijn niet te stuiten tomeloze drang om nieuwe werelden te ontdekken, de trouw aan zijn vrienden, zijn hartverwarmende gastheerschap en niet in de laatste plaats zijn aanstekelijke gevoel voor humor maakten hem tot iemand in wiens gezelschap je graag verkeerde.
Zijn kennis over van alles en nog wat was oneindig. Zoals bekend, beheerste hij een heel palet aan talen – Russische, Bulgaars, Frans, Duits, Engels en Spaans als het meezat – maar niet Italiaans. Toch hoorde ik hem in die taal een telefoongesprek voeren. “Ja,” zei hij verontschuldigend, “Italiaans is zo makkelijk dat je vergeet dat je het niet spreekt.”
Alexander Münninghoff was journalist en schrijver, maar in de eerste plaats was hij reiziger. Dat deden we ook samen; de laatste keer waren we met vrienden in Odessa aan de Zwarte Zee. Bij een standbeeld van Poesjkin droeg hij in het Russisch een van diens gedichten voor. Toen hij terugliep naar het hotel, de arm om Ellen geslagen, vroeg hij zacht of het goed was gegaan. “Ja, Alexander,” antwoordde ze, “je hebt het goed gedaan.”