Rein Rambaldo, horecaman: ‘Mannen zijn toch net een stel apen op een rots’
“Vrouwen moeten het mooi vinden, anders wordt het nooit wat.” Dat is het uitgangspunt van horecaman en interieurontwerper Rein Rambaldo. Denk aan De Nachtkluis, Mama Kelly, The Gyros Club en De Horeca Fabriek. Een dieptepunt na de eerste successen zette hem weer met beide benen op de grond.
Op de bovenste etage van restaurant The Gyros Club schuift Rein Rambaldo (46) aan op de knalroze bank tegen een knalroze muur. Met een schuin oog kijkt de bekende horecaman en interieurontwerper naar de tekst boven hem: ‘Fuck social media I’m dope in real life’.
Rambaldo, bedenker van alles wat hier hangt en staat, grinnikt: “Bij elke andere ondernemer had ik hier niet mee hoeven aankomen, maar Pascali vond het prachtig.” Even voor de duidelijkheid: Pascali Topaloudis, de Griekse eigenaar van deze zaak aan de Grote Markt, heeft helemaal niets met social media, maar het effect van die roze kreet in neonletters: jongens! Bij honderden meiden ging het Instagramhart sneller kloppen. Rambaldo had het al voorspeld.
Zijn eigen restaurants, Mama Kelly Amsterdam en Den Haag, werden in de beginjaren overspoeld door dames die vooral in de weer waren met hun iPhone. “Tegen ‘RTL Boulevard’ zei ik twee jaar geleden nog: ‘Een beetje restaurant moet Instagram-waardig zijn,’ maar daar ben ik nu wel van teruggekomen. In Amsterdam haalden dames rustig de ene na de andere outfit uit hun weekendtas. Hij pakt zijn mobiel erbij. “Allemaal fotoshoots voor Instagram. Leuk voor de publiciteit, maar als die meiden alleen met een cola voor hun neus zitten, word je er als ondernemer financieel niet wijzer van.” Daarna: “We werken nu met een vast menu. Dat helpt.”
Rein Rambaldo: ‘Ik ben een spiegel’
De in Leidschendam woonachtige ondernemer met hippe Nikes aan zijn voeten (‘ik verzamel limited editons’) is een vrolijke en charmante prater. “Ik ben een spiegel: als jij makkelijk kletst, dan doe ik het ook.” Momenteel heeft hij alleen nog de Amsterdamse Mama Kelly, want voor de vestiging in Den Haag kreeg hij vorig jaar ‘an offer he could not refuse’. Rambaldo heeft daardoor ook meer tijd voor zijn gezin en zijn bedrijf in de Caballerofabriek in de Binckhorst: De Horeca Fabriek, een ontwerpbureau voor de horecabranche. Momenteel werkt hij met zijn team aan 22 projecten. Last van de coronacrisis? “Nee, we moeten minstens vier aanvragen per week afslaan.”
Ik ben een spiegel: als jij makkelijk kletst, dan doe ik het ook.
Rambaldo stoomt gewoon door. Sinds deze maand heeft hij ook nog eens de online-woonwebshop ‘Interior Label by Rein Rambaldo’ geïntroduceerd. De reden? Hij wijst op de lamp die boven ons hoofd hangt. “Is van Tom Dixon, vind ik mooi, maar heel veel andere ondernemers ook. Die bellen mij vervolgens met de vraag: ‘Joh, Rein, waar kan ik die lamp bestellen?’ Vroeger gaven we de leveranciers altijd netjes door, maar eigenlijk is het veel handiger en lucratiever dat nu alle meubels in een database zitten en wij daarover een percentage ontvangen.” Hij toont de omzetcijfers van afgelopen week. “Niet slecht, hè?”
Dinand Woesthoff
Dat er achter hem een succesvol zakenman schuilging, was lang niet voor iedereen zichtbaar. “Ik was zo’n jongen met wie je altijd kon lachen, gieren, brullen.” Entertainen, daar hield Rein Rambaldo van. Zijn studentenbaantje als barman bij discotheek De Tempel was hem dan ook op het lijf geschreven. Liep daar ook niet de bekende Haagse zanger Dinand Woesthoff rond? “Ja, maar die was glazenhaler. In de horeca is altijd sprake van een hiërarchie. Barmannen gaan om met barmannen, glazenhalers met glazenhalers.”
‘Point taken.’ Rambaldo probeerde zijn geluk vervolgens bij Plein 19. Zijn werkgevers (Roy, Peter en Nico van de Ropeni-groep) vonden hem ‘een joviale knul’, maar namen hem verder niet erg serieus. “Ik ook niet hoor, maar ja, ik wilde wel hogerop.”
Ik dacht: als ik wil dat het hier straks vol staat, dan moet ik ervoor zorgen dat er vrouwen op afkomen.
Toen het niet zo lekker liep met de bedrijfsleider bij de Haagsche Kluis zag Rambaldo zijn kans schoon. Al had Roy wel zijn bedenkingen: “Kun je dat wel aan?”, vroeg hij mij. Ja, antwoordde ik. Dat kan ik.”
Skihut
Rambaldo wist dat feestcafés, zoals de Skihut in Rotterdam, aansloegen bij het jonge publiek. In Den Haag had je zoiets nog niet. “Omdat er geen budget was, regelde ik zelf wat cd-spelers en toeters en slingers bij de feestwinkel. Daarna hebben we de stad volgeplakt met zwart-witposters. Ik had ook ongelooflijk geluk, want de gemeente was net bezig met een proef voor nachtvergunningen. Die wist ik te regelen. Het concept noemde ik ‘De Nachtkluis’. Maar daarmee was ik er niet. Ik dacht: als ik wil dat het hier straks vol staat, dan moet ik ervoor zorgen dat er vrouwen op afkomen. Want waar vrouwen zijn, zijn ook mannen. Niet andersom. Mannen zijn toch net een stel apen op een rots. Die willen allemaal laten zien hoe goed ze zijn.”
Heel uitgaand Den Haag wist De Nachtkluis te vinden. En dat succes bleef niet onopgemerkt. Op een dag vroeg een vertegenwoordiger van biermerk Heineken: ‘Waarom begin je niet voor jezelf?’ Rambaldo wilde wel, maar zat met een concurrentiebeding. Via zijn latere compagnon kwam hij terecht in Leiden. “Was ik nog nooit van mijn leven geweest, maar ach, waarom niet, dacht ik.” In 2003 opende hij zijn eerste zaak: feestcafé Stampa. “Ik heb het er twee jaar volgehouden. Het liep fantastisch, maar vanuit nabijgelegen plaatsen zoals Katwijk en Oegstgeest gingen rivaliserende voetbalclubs er met elkaar op de vuist. Ik begon met drie portiers, ik eindigde er met zes. Daar had ik geen zin in. Toen heb ik me door mijn compagnon laten uitkopen.”
Dieptepunt
Rambaldo gedroeg zich in die jaren steeds meer als de gevierde zakenman. “Ik dacht: alles wat ik aanraak, verandert in goud. In zekere zin was dat ook zo: in mijn leven was het me tot dan toe voor de wind gegaan. Ik zat vol ambitie: ik wilde de grootste horecaondernemer van Nederland worden.” Oude vrienden die in zijn ogen geen flitsende functies bekleedden, liet hij links liggen, liever trok hij op met snelle jongens in snelle wagens. In niets was hij meer het kind dat het opnam voor iemand in zijn klas die gepest werd. “Nee, ik was behoorlijk arrogant.”
Ik zat vol ambitie: ik wilde de grootste horecaondernemer van Nederland worden.
Totdat hij in 2005 werd benaderd door de inmiddels overleden Haagse vastgoedondernemer Gerard Stevers. “In mijn ogen had Stevers het gemaakt. Ik was ook zeer vereerd dat hij mij vroeg om niet alleen grand café Maudi (nu Milú, red.) van hem te huren, maar ook de overige winkelruimtes in winkelcentrum De Drie Koekjes in de Oude Molstraat, Nobelstraat en Prinsestraat.”
Voor het eerst valt er een stilte. Hij denkt na over wat hij gaat zeggen. “Ik denk dat dat het dieptepunt in mijn carrière was. Waar ik me op had verkeken, was de doelgroep. Iedereen vond De Drie Koekjes, gericht op kinderen, fantastisch. Het was net de Efteling. Alleen, moeders hebben zo hun vaste adressen. Het bleef bij kijken. Alles wat ik de afgelopen tijd had verdiend, was ik binnen een jaar kwijt.”
Zijn nieuwe vrienden lieten niets meer van zich horen. De kaartjes en bloemen die hij wel kreeg, waren van zijn oude makkers. “Ik heb een week onder de dekens gelegen en dacht: kom op man, dit hoort ook bij ondernemen, alles is je altijd voor de wind gegaan. Opstaan en weer door.”
Onze redactie biedt u een deel van dit interview gratis aan. Wilt u het volledige verhaal lezen? Koop dan de papieren krant Den Haag Centraal (DHC) bij een van de verkooppunten of neem een (proef)abonnement. Wilt u meer foto’s zien? Neem dan eens een kijkje op onze Instagram-pagina.