Column: Na de picknickbankjes staat ook de stationspiano in het verdomhoekje
Het is zonde dat de stationspiano op Den Haag Centraal achter de ‘betaalmuur’ is gezet, vindt columnist Christiaan Weijts. Laat de openbare ruimte een huiskamer zijn.
Daar staat hij, op perron 10. In de schaduw van de roltrappen naar de trams, de rug naar ons toegekeerd. In de hoek gezet, alsof hij iets verschrikkelijks misdaan heeft, terwijl hij nu juist het slachtoffer was van mishandelingen. De nieuwe plek is er voor zijn eigen bestwil en bescherming.
‘Bespeel mij,’ smeekt de stationspiano nog tevergeefs naast de picknickbankjes die vorig jaar al naar deze kant van de poortjes verhuisden wegens overlast. ‘Achter de betaalmuur,’ noemde Elisa van Vliet van de ChristenUnie/SGP het op X. Volgende week in het debat over de verplaatste bankjes stelt ze ook dit aan de orde.
Ik vind het ook jammer. De oude plek, de cirkel is nog zichtbaar als verkleuring op de tegels, was een natuurlijk soort trefpunt en het instrument nodigde uit om er terloops op te pingelen, en wat spontane vrolijkheid te verspreiden. Ik heb er conservatoriumstudenten op gehoord, scholieren, ouderen, kinderen en een zekere minister-president.
We moeten ervoor zorgen dat de openbare ruimte als huiskamer behouden blijft
Ik verwacht niet dat het instrument nog terugkomt uit het verdomhoekje. Na een motie die hiertoe opriep, heeft het college er afgelopen zomer bij de NS en ProRail op aangedrongen de bankjes terug te plaatsen. Maar die piekeren er niet over, met een beroep op een grafiekje waaruit blijkt dat het aantal meldingen van overlast is verminderd.
En kop op, de verdwenen zitplekken zijn toch gecompenseerd door ‘stenen poefjes’. Bij het zien van die ijskoude sokkels van funerair marmer moet ik altijd aan Louis Couperus denken. Hij beschrijft hoe Eline Vere tijdens een soiree schoon genoeg krijgt van alle miskende schilders, musici en acteurs die zich aan haar voorstellen. ‘Zij ontvluchtte behendig aan de omsingeling der genieën en viel met een zucht op een pouffe neder.’
Pouffe: het Franse woord moet de klank imiteren van de zucht die ontsnapt aan de vulling van het pluche. Een stenen uitvoering verandert dit onomatopee in een oxymoron.
In de harde stationshal is niets om op neder te vallen. Dat is des te spijtiger als je bedenkt dat Den Haag, zeker vergeleken met Rotterdam en Amsterdam, juist vrij weinig gevallen heeft van wat bekendstaat als hostile architecture. Zelfs in de binnenstad is het zoeken naar bankjes waar je níét op zou kunnen liggen. Vrijwel overal zijn ze van het klassieke soort, met lange latten zonder wegjaaghengsels of afschrikpinnen. Langs de Lange Vijverberg, bij Haagse Harry, en ook in stadsparken als De Verademing: ze hebben zelfs een organische krommingen voor extra comfort. Friendly architecture. Alleen op de Turfmarkt gaat het hekwerk van het ministerie van Justitie slinks over in krullen die de bankjes eronder strategisch doorklieven.
Plaats een antieke Couperiaanse pouffe in een ver, donker hoekje achter een dure betaalmuur
‘De openbare ruimte is de huiskamer van de stad en is van iedereen,’ staat er in het coalitieakkoord. Dat is mooi, en we moeten ervoor zorgen dat ze als huiskamer behouden blijft.
De stationsruimte is juridisch gezien privéterrein, maar net als bibliotheken ervaren wij bewoners haar wel als openbaar. Als de straten de huiskamer van de stad zijn, dan is de bibliotheek de werkkamer, en de stationshal? Iets dat afwisselend zithoek, vestibule en hal is, waar je elkaar kunt ontmoeten en waar je ook degenen die dat nodig hebben een dak kunt bieden, zolang ze geen personeel lastigvallen of piano’s molesteren. Met goed huiskamerbeleid, in samenwerking met organisaties om probleemgevallen naar door te verwijzen, zou dat toch moeten lukken.
De gedeelde piano maakt die huiskamer symbolisch compleet en tovert een glimlach op je gezicht. Of juist ergernis, bij de zoveelste Einaudi- of Amélie-vertolking. Dus als hij terugkeert, plaats dan ergens in een ver, donker hoekje, achter een dure betaalmuur een antieke Couperiaanse pouffe. Om op neder te vallen als je al te virtuoze genieën wilt ontvluchten.