Onno Sinke, historicus: ‘In bersiap-onderzoek ben ik veel gruwelijks tegengekomen’

Bijna driekwart eeuw na de gebeurtenissen werpt een nieuwe generatie historici zich op het gewelddadige afscheid van ‘ons Indië’. Hagenaar Onno Sinke onderzocht de voor velen traumatische periode die volgde op de Japanse capitulatie, de ‘bersiap’. Donderdag verschijnt zijn boek.

Door

De titel van het boek van historici Onno Sinke en Esther Captain is veelzeggend: ‘Het geluid van geweld’. Het is een algemene verwijzing naar de gebeurtenissen in de maanden na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945. Maar het verwijst ook naar ‘bersiap’, dat een strijdkreet is: Weest paraat! De studie hoort bij het grote onderzoek dat is verricht naar het Nederlandse naoorlogse optreden in Indonesië. De ondertitel geeft meteen aan dat de materie ingewikkeld is: ‘Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie, 1945-1946’.

“Er kwam geweld van vele kanten, niet alleen van Indonesische strijdgroepen,” zegt Onno Sinke (43). De onderzoeker, die zelf een gedeeltelijk Indische achtergrond heeft, werkt bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld. Voor het bersiap-onderzoek werd Onno Sinke ‘uitgeleend’ aan het KITLV (zie kader). Behalve Nederlandse archieven raadpleegde hij ook bronnen in Indonesië, Australië en Groot-Brittannië. Sinke en andere onderzoekers werkten ook samen met Indonesische historici.

“Om perspectieven te delen. Dat leidde er bijvoorbeeld toe dat het woord ‘onafhankelijkheid’ aan de overkoepelende titel van het grote onderzoek is toegevoegd. Zij zeiden: ‘Dekolonisatie? Jullie zijn in 1942 verslagen door de Japanners. In 1945 riepen wij de republiek uit, dus in de periode waarover het nu gaat, waren we al geen kolonie meer.’ Verhelderend.”

Wespennest

De bersiap-periode was een wespennest en bleef dat door de latere discussies. Hoe gevoelig het allemaal nog ligt, bleek in januari. In het Rijksmuseum brak een conflict uit over de tentoonstelling ‘Revolusi’. De samenstellers van de tentoonstelling wilden de term bersiap niet meer gebruiken omdat die racistisch zou zijn, maar na kritiek van buiten besloot de museumdirectie de aanduiding te handhaven. Sinke is tegenstander van het ‘verbieden van woorden’.

“Het is een Indonesisch woord dat voor Nederlanders een beladen betekenis heeft gekregen door het geweld tegen hen in die periode dat vaak vooraf werd gegaan door deze strijdkreet. Het is vanuit deze ervaring dan ook logisch dat de Indische en Molukse gemeenschap dit woord gebruiken. Wat je wél kunt zeggen vanuit historisch oogpunt, is dat de bersiap-periode niet op zichzelf stond, maar de eerste fase was van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Het geweld van Indonesische strijdgroepen richtte zich tegen vele verschillende soorten burgers en ontwapende militairen, niet alleen tegen de Nederlanders. Er is ook sprake van geweld van Japanse en Britse militairen tegen Indonesische burgers. Verschillende groepen werden dus het slachtoffer van geweld. Ik vind dat je de benaming niet hoeft te veranderen, maar dat je die periode wel anders moet zien.”

Bij de presentatie van de conclusies van het overkoepelende onderzoek ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950’ op 17 februari voerde Sinke ook het woord. Hij vroeg om een minuut stilte voor de slachtoffers, een gebaar waar later kritiek op kwam omdat het werd gezien als een eerbetoon aan de Nederlandse slachtoffers. “Het was een spontaan gebaar van mij. Het voelde goed om dat te doen, want het gaat tenslotte om mensen,” zegt Sinke.

“Het was bedoeld voor álle slachtoffers. Dat heb ik er ook bij gezegd. Die kritiek is dus onterecht. Ik wilde ook duidelijk maken dat dit onderzoek mij veel heeft gedaan. Ik ben veel gruwelijks tegengekomen.”

 

 

Iedereen keek met argusogen naar dit project
Onno SInke

Was dat zwaar, vier jaar onderzoek doen naar vaak dodelijk geweld?

“Voor mijn mede-onderzoeker Esther Captain kwam het heel dichtbij toen zij onderzoek deed in Jakarta, waar destijds familie van haar woonde. Ik hoorde pas later dat mijn oma, die in een Japans kamp zat, deze periode als heel angstig heeft ervaren. Het was soms een zwaar onderzoek. Bijvoorbeeld als ik las over hele gezinnen die zijn uitgemoord. Er was een Nederlandse vader die zeven van zijn elf kinderen verloor. Dan begrijp je wel dat hij wraak wilde nemen. We hadden een stagiaire en die vond het heel moeilijk om te lezen over de gevallen van verkrachting van vrouwen van haar leeftijd.”

Hoe zit uw Indische achtergrond precies in elkaar?

“Mijn oma van moeders kant was Brabantse. Zij ontmoette mijn opa, een Indo-Europeaan, in Breda, waar hij als kadet studeerde aan de Koninklijke Militaire Academie. Ze zijn in 1932 naar Indië gegaan. Tijdens de Japanse bezetting is mijn opa wegens verzetsactiviteiten geëxecuteerd. Mijn oma heeft met haar drie dochters, onder wie mijn moeder, op Sumatra in een Japans interneringskamp gezeten. Ze zijn in 1946 naar Nederland gekomen.”

Eén van de deelvragen van het onderzoek was of de verschrikkingen van de bersiap mede aanleiding waren voor het erop volgende Nederlandse militair ingrijpen. Is die relatie er?

“Dat wordt door verschillende belangengroepen van onder meer veteranen beweerd. Maar het was niet zo. Dat Nederland daar zou gaan optreden, was al tijdens de Tweede Wereldoorlog besloten. Uit archiefonderzoek blijkt juist dat er door bijvoorbeeld de Rijksvoorlichtingsdienst in het openbaar heel weinig aandacht werd besteed aan het geweld van Indonesische kant, want dat paste niet bij het beeld dat Nederlanders en Indonesiërs het land samen zouden gaan opbouwen. Het is wel zo dat sommige KNIL-militairen wraak hebben genomen voor de moord op hun familieleden.”

Jullie hebben ook gekeken naar de situatie buiten Java en Sumatra. Wat gebeurde daar?

“Bijna overal was sprake van geweld tegen burgers. Of het nu gaat over Ambon, Nieuw-Guinea of Zuid-Sulawesi (Celebes, red.). Maar juist op Java en Sumatra gaat het geweld alle kanten op, omdat er zoveel verschillende groepen zijn. Er zijn ook onderlinge Indonesische afrekeningen, bijvoorbeeld met mensen die met de Nederlanders hebben samengewerkt. Dat is ook een nieuw aspect.”

In de eerdere discussies over de bersiap is ook het woord ‘genocide’ gevallen. Kun je die term gebruiken?

“Het ging dan vooral over eventuele genocide op de Nederlanders en Indo-Europeanen. Maar daarvoor is geen echte onderbouwing aangevoerd. Het was niet alleen maar etnisch geweld tegen één groep. Er was ook geen vooropgezet plan of centraal bevel. Er is geen argument dat het gebruik van die term voor de bersiap rechtvaardigt.”

 

Onderlinge Indonesische afrekeningen zijn een nieuw aspect
Onno Sinke

Over welke aantallen slachtoffers hebben we het eigenlijk?

“In de tijd zelf zijn aantallen van twee- tot drieduizend genoemd. Later werden die steeds hoger. Er is zelfs gesproken over twintig- tot dertigduizend slachtoffers. Maar dat is nergens op gebaseerd. We hebben gekeken wat er nu werkelijk in de archieven van de Oorlogsgravenstichting, het Rode Kruis en andere instanties te vinden is. Dan kom je uit op een aantal bevestigde doden van 3723. Maar het was een chaotische situatie, dus je kunt er zeker van zijn dat niet alle gevallen in de archieven zijn terug te vinden. Met twijfelgevallen en de vermisten die eind 1949 nog geregistreerd stonden, en dus vermoedelijk overleden waren, erbij kom je op bijna zesduizend doden aan Nederlandse kant. Dat is meer dan het officiële aantal, maar veel minder dan die heel hoge schattingen.”

En de doden van de andere groepen?

“Dat is heel lastig vast te stellen. In totaal ging het om iets meer dan duizend aan Japanse kant en ongeveer 620 Britten van wie er enige tientallen ongewapend waren. Maar duizenden Indonesiërs kwamen om. Die slachtoffers zijn vooral gevallen door het optreden van nog wel bewapende Japanse militairen en door Britse militairen. In Surabaja, bijvoorbeeld, is zwaar gevochten tussen Britten en Indonesiërs. Dat wordt in Indonesië nog steeds herdacht. Maar eigenlijk is dat een episode die buiten ons onderzoek valt, omdat dat zich richtte op geweld tegen burgers of ontwapende militairen. Op Sumatra hebben de Japanners in december 1945 ook nog huisgehouden, nadat een aantal van hun gevangengenomen mensen waren vermoord.”

Wat was nu de oorzaak van de bersiap en het bloedige karakter ervan?

“De Indonesiërs hadden eeuwen te maken gehad met koloniale onderdrukking en uitbuiting. Toen kwamen de Japanners, die in feite óók een koloniale macht waren. Ze lieten wel wat Indonesisch nationalisme toe, maar alleen als het hun uitkwam. Wat ze wel deden, was het militair trainen van zo’n twee miljoen Indonesische jongeren. En dan merken de Indonesiërs na de Japanse capitulatie dat de oude situatie hersteld dreigt te worden. Eerst komen de Britten en Australiërs, daarna de Nederlanders. Dan slaat de vlam in de pan. Het geweld richtte zich tegen iedereen die een obstakel was voor de nieuwe Indonesische republiek.”

Wat is de relatie van uw onderzoek met het de andere elf deelstudies die nog verschijnen over Indonesië na de Tweede Wereldoorlog?

“Wij zijn een vreemde eend in de bijt, want het onderzoek als geheel richt zich op het geweld van Nederlandse kant. En wij onderzochten vooral het geweld van Indonesische en andere kanten. Maar er waren goede redenen de bersiap erbij te pakken. Het is een soort voorspel op wat er daarna gaat gebeuren. Bovendien is het een beladen periode. Daarom keek iedereen met argusogen naar dit project.”

Hebt u persoonlijk iets gemerkt van kritiek van bijvoorbeeld het Veteranen Platform dat vindt dat er te weinig oog is voor het ‘goede werk’ dat door Nederlandse militairen is gedaan?

“Niet persoonlijk. Er was in het begin wel kritiek op onze onderzoeksopzet, maar op onze conclusies is nog geen fundamentele kritiek gekomen. Misschien komt dat nog, nu ons boek er is.”

En nu, blij dat het klaar is?

“Het was intensief om mee te doen aan een onderzoek van drie instituten met in totaal 25 onderzoekers. Bovendien kwamen de lockdowns erdoorheen. Voor mij was het met twee kleine kinderen lastig om thuis te werken. Ik heb toen onderdak gekregen bij het Nederlands Instituut voor Militaire Geschiedenis op de Frederikkazerne. Daar kon ik ongestoord schrijven, heel prettig. Het is niet erg om nu aan de slag te gaan met andere dingen, al komt er in het kader van dit onderzoek ook nog een bundel met regionale studies.”

Heeft u nog andere plannen?

“Het schrijven van een biografie van ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema. Daar moet ik nog wel tijd voor zien vrij te maken.”

Onno Sinke en Esther Captain, ‘Het geluid van geweld’. Uitgever: Amsterdam University Press. Prijs: € 29,99.

Onze redactie biedt dit verhaal uit de Den Haag Centraal (DHC) van donderdag 2 juni 2022 gratis aan. Wilt u meer Haags nieuws lezen? Koop dan de papieren editie van de krant Den Haag Centraal. Klik hier voor alle verkooppunten. U kunt ook een (proef)abonnement nemen. U ontvangt DHC 10 weken voor slechts 10 euro.

Standaardportret
Bekijk meer van