Columnist Casper Postmaa: ‘Tomas Ross blijft in zijn eigen complotten geloven’
Thrillerschrijver Tomas Ross laat in zijn nieuwe boek Blonde Dolly weer door Den Haag spoken. Hierbij levert de meester van de ‘faction’ meer fictie dan feiten, zo stelt columnist Casper Postmaa, op wie Ross in zijn boek kritiek heeft. Postmaa: ‘Ik moet het doen met de feiten, daarom leveren mijn onderzoeken meestal niet meer dan verwarde losers als dader op.’
Blonde Dolly, het hoertje dat zestig jaar geleden aan de Nieuwe Haven werd vermoord, wil maar niet dood. Natuurlijk ben ik daar medeschuldig aan, want in 2011 schreef ik in het boek ‘Napels zien’ over de zaak waarbij ik Gerard V. uit de Schilderswijk als dader aanwees. Nu is het thrillerschrijver Tomas Ross die haar door Den Haag laat spoken. De schrijver aanvaardt mijn lezing dat V. de handen om de hals van Dolly heeft gelegd, maar verder gaat hij helemaal los.
De meester van de ‘faction’ levert meer fictie dan feiten deze keer. ‘Blonde Dolly’ is een opwindend relaas met mooie sfeerbeschrijvingen van het naoorlogse Den Haag. Veel aan de oorlog gerelateerde verwikkelingen, zoals de Velser Affaire, en uiteraard is prins Bernhard in beeld.
Nawoord bij Blonde Dolly
Vooral het nawoord heb ik met belangstelling gelezen, daarin neemt Ross mij de maat als het over de feiten rondom de moord gaat. Bijvoorbeeld ten aanzien van het beroemde Blauwe Boekje. In 1959 maakte de politie melding van het bestaan ervan.
Ik heb me weleens afgevraagd hoe het zou zijn gegaan als we samen op die fatale avond de plek van de moord hadden bezocht.
Het was van Dolly, maar op de persconferentie toonde de politie slechts één pagina. Onhandig, want hierdoor kwam een stroom geruchten op gang. In de agenda zouden de namen van hooggeplaatste klanten staan, rijke Nederlanders, misschien wel Luns. Toen ik het politiearchief over Dolly had laten lichten, viel het boekje al uit de eerste doos, maar er stond niets bijzonders in. De zoveelste doorgeprikte mythe in deze zaak.
Ross denkt er anders over: er was nóg een blauw boekje. Deze was identiek aan het eerste, maar daar wil Postmaa niet van weten. ‘Wat niet is gevonden, bestaat niet. Een nogal naïeve opvatting voor een journalist,’ merkt de schrijver pinnig op.
Wegen van journalist en schrijver scheiden
Inderdaad, dat is het moment dat de wegen van journalist en schrijver scheiden. Ik moet het doen met de feiten, daarom leveren mijn onderzoeken meestal niet meer dan verwarde losers als dader op, terwijl het koortsachtig orakelende brein van Ross fantastische complotten mag uitspugen. Vandaar dat tweede blauwe boekje waar in werkelijkheid nooit sprake van is geweest, laat staan dat ik heb geschreven dat ik het niet kon vinden. Dat nawoord typeert de schrijver treffend. Ook als het boek is voltooid, Tomas Ross zijn pseudoniem heeft afgelegd en weer Willem Hogendoorn heet, blijft hij in zijn eigen complotten geloven.
Ik heb me weleens afgevraagd hoe het zou zijn gegaan als we samen op die fatale avond de plek van de moord hadden bezocht. Het kost me weinig moeite dat tafereel op te roepen. Als we weer buiten staan en richting het Spui lopen, vraagt Ross: ‘Heb je daar binnen niet iets vreemds geroken?’
‘Hooguit jenever,’ antwoord ik luchtig.
‘Onzin,’ zegt Ross en hij neemt een slok uit zijn heupflacon. ‘Ik weet het zeker: het was de geur van een anjer!’