Kunstmuseum laat jaren zestig herleven
Schoonhoven, Constant, Thek, Gutai. Allang in de canon, maar vers toen het Gemeentemuseum ze presenteerde in de jaren zestig. Nu zijn ze terug in het Kunstmuseum.
Het Stedelijk Museum in Amsterdam had dan wel de naam als plek waar ‘het’ gebeurde na de Tweede Wereldoorlog, maar in de jaren zestig kwam het Haags Gemeentemuseum (nu: Kunstmuseum) onweerstaanbaar op als podium voor de nationale en internationale eigentijdse kunst. Een paar baanbrekende tentoonstellingen zorgden daarvoor. “Zero-0-nul en ‘nieuwe realisten’, beide in 1964, en ‘minimal art’ in 1968 waren enorm invloedrijk,” vertelt conservator Doede Hardeman. “Er ging een nieuwe wereld open. De wederopbouw kwam op stoom, er was een ongekende economische groei, er kwam welvaart. De dromen uit de jaren vijftig konden worden waargemaakt. Er ontstond een kunst die telkens grenzen opzocht, oprekte en doorbrak.”
Jan Schoonhoven
In het Kunstmuseum keren we nu, meer dan een halve eeuw later, terug naar die tijd met de tentoonstelling ‘Voorbij de grenzen – kunst uit de jaren ’60’. Een wandvullende luchtfoto van de Bijlmer in aanbouw trekt de bezoeker dat andere tijdperk binnen. De tentoonstelling roept nostalgische gevoelens op, maar is tegelijk verrassend. Wat een kracht stralen veel van de werken nog uit. Bijvoorbeeld ‘Cercle dish relief’ uit 1966, een bijzonder werk van Jan Schoonhoven, die dus ook met de cirkel uit de voeten kon. Natuurlijk waren het de hoogtijdagen van de abstracte kunst. Maar dan duikt opeens ‘Farewell to Washington Square’ (ca. 1972) van Paul Thek op, een prachtig stadsgezicht met een vertrekkende figuur, duister en raadselachtig. In de verte schemeren de toen net voltooide Twin Towers. Mooi figuratief is niet lelijk.
Maar goed, het abstracte domineert. En dat ging vooral bij de minimal art heel ver, zoals de ‘Draadsculptuur, 1969’ van Fred Sandback laat zien. Het gaat hier om drie ‘leunende vlakken’, dat wil zeggen: vierkanten van een gespannen wollen draad voor witte wanden. Het is ook conceptuele kunst, want het werk wordt, als het wordt getoond, telkens opnieuw gemaakt door de technische staf van het museum. Dat wordt dan gemeld aan de erven van Sandback (1943-2003) en die sturen een bol wol op. De afmetingen zijn bekend, dus de kunst kan opnieuw worden gecreëerd.
De ‘Nana’s
Uiteraard was het niet alleen het Gemeentemuseum dat aan de weg timmerde. In Den Haag had je bijvoorbeeld ook Galerie Orez aan de Javastraat, vanaf 1964 geleid door Albert Vogel jr. (in het pand is nu het Louis Couperusmuseum gevestigd). Orez, een omdraaiing van Zero, toonde onder meer werk van de Japanse kunstenaarsgroep Gutai. Veel later zouden dertien werken daarvan door het Gemeentemuseum worden aangekocht. Die zijn nu gerestaureerd en in volle glorie te zien. Bijvoorbeeld ‘67-2’ van Shigeki Kitani. Het is een kleurig beschilderd, onregelmatig object van gesteven linnen. Oneerbiedig: een soort kussen dat doet denken aan de ‘Nana’s’ van Niki de Saint Phalle. Het drukt precies uit waar Gutai voor stond: kunst die zich niet laat vangen in de grove containers van figuratief en abstract.
En dan heb je ook nog kunst die abstract is, maar naar iets concreets verwijst. Constant werkte zijn visioenen van een nieuwe wereld uit in zijn project New Babylon. Hij maakte een gigantische hoeveelheid maquettes, waarvan er een heel mooie is opgenomen in de tentoonstelling. ‘Klein Labyr’ is met zijn kleurige glasvlakjes ook als object zonder verdere verwijzing zeer geslaagd.
Kunstmuseum
Het Kunstmuseum toont zich met deze tentoonstelling uit de eigen collectie een waardig hoeder van de eigen traditie, maar ook een goed conservator. In de loop der jaren werd er veel aangekocht van het werk dat in de jaren zestig furore maakte. En recent is er ook veel gerestaureerd, zoals de Gutai-verzameling. Die is nu voor het eerst te zien. Ook wordt weer eens bevestigd wat we allang wisten, namelijk dat het museum een ongelofelijk rijke collectie bezit. Misschien moeten er vaker expedities door de depots worden ondernomen.