Jean Brusselmans in Gemeentemuseum

Waarom wordt Jean Brusselmans (1884-1953) in de schijnwerpers gezet door het Haags Gemeentemuseum? Het is een heerlijke tentoonstelling, maar tot dusverre gold Brusselmans als een terzijde bij de grote Vlaamse expressionisten. Op voorspraak van twee kanonnen in de Nederlandse kunstwereld – Jan Dibbets en Rudi Fuchs – wordt hij alsnog op een voetstuk gezet.

Door

De winter keert meer dan eens terug op de schilderijen van Jean Brusselmans. En dan hebben we het niet over kwakkelwinters met het gerief van centrale verwarming, maar over doodstille boerenakkers onder een dik pak sneeuw en over kale bomen die een grauwe hemel barricaderen. Brusselmans schilderde die barre wereld alsof hij de enige was die zich buiten waagde. Hij was wel wat gewend. ‘Kouden Haard’, noemde hij het huis waar hij een groot deel van zijn leven woonde en stug doorwerkte ondanks het gebrek aan geld en aandacht. Hoe hij het isolement verdroeg, kun je ook aflezen aan zijn weerbarstige manier van schilderen. Met rake halen van de kwast heeft hij de genadeloze schoonheid vastgelegd: alsof je hout klooft. Eén misslag en de bijl eindigt in je voet.

Op zijn ‘Grijs winterlandschap’ uit 1935 staat weliswaar een warm huis afgebeeld, maar op veilige afstand, verscholen achter kreupelhout en hagen. Het doemt op als een in zichzelf gekeerde burcht, een ideaalbeeld van geborgenheid. Een huis stond voor de plek waar hij op kon terugvallen, waar hij kon schilderen en waar zijn vrouw de orde bewaakte. Op de interieurs en stillevens van Jean Brusselmans (1884-1953) hangt een vooroorlogse sfeer waar alles zijn vaste plek heeft. De sierborden staan op een rij in de kast, de bloemen rechtop in de vaas. Toch voelt de kijker zich niet buitengesloten. De dingen worden kraakhelder geëtaleerd en het is fascinerend om ze stuk voor stuk te bekijken. Elk detail is overwogen en draagt bij aan het verhaal. Had zijn vrouw maar één mooie jurk? Of was dat alleen in zijn ogen zo? Ze draagt die zwart-witte jurk op alle portretten die hij van haar maakte.

Jean Brusselmans

Ondanks het gearrangeerde karakter ziet alles er toch vers en smeuïg uit. Brusselmans kon net zo raak schilderen als Willem Elsschot schreef. Ze waren tijdgenoten, meer niet, maar ze deelden een afkeer van poeha en schaamden zich niet voor kleinburgerlijke vrede. In een land dat even pauzeerde tussen twee bloedige wereldoorlogen was een plek bij de kachel waarschijnlijk een welkome vorm van rust. Volgens Jan Dibbets, die het werk van Brusselmans al midden in zijn studietijd ontdekte, schuilt de aantrekkingskracht in ’s mans dwarsheid: “Intuïtief voelde Brusselmans aan dat hij alle handigheid moest onderdrukken. Je ziet dat hij steengoed is, maar daar wel keihard voor moet werken. Hij is geen genie zoals Mondriaan die het uit zijn mouw schudt alsof het geen moeite kost, zodat jij denkt dat je het ook wel kunt.”

Schokgolf

Een vernieuwer is Brusselmans niet. Hij behandelt klassieke onderwerpen, inclusief het naaktmodel, en je ziet hem schipperen met het grote strijdpunt in zijn tijd: het duel tussen plat en ruimtelijk schilderen. In 1907 veroorzaakt Picasso een schokgolf als hij het naakt in stukken knipt en de snippers in nieuwe hoekige vormen monteert. Matisse radicaliseert het naakt tot een sierlijke lijn en tot bloem op het behang. Op zijn grote ‘Strandgezicht met baadsters’ doet Brusselmans een magistrale poging om hun verworvenheden te combineren. Hij zet vier, vijf naakten in de steigers en breekt ze net zo hard weer af. Boven hun hoofden kan hij zijn typerende, opbollende wolken kwijt, ook de vertrouwde schelpen en de kruik vinden een plek, maar ergens stokt het geloof in een goede afloop. Een gezicht blijft steken in een krijtlijn, een wellicht té confronterende figuur wordt half uitgewist. Hij signeert het enorme doek (twee bij tweeënhalve meter) niet eens. Elsschot had er een zacht, schrijnend verhaal over kunnen schrijven, als hij ervan geweten had, maar gek genoeg oogt het doek nu veel moderner dan omstreeks 1935, toen het geschilderd werd. Het onaffe is inmiddels normgevend geworden. Je zou het een schitterende mislukking kunnen noemen.

Over signeren gesproken, Brusselmans doet dat steevast in krullerig schoonschrift en vaak niet onbescheiden qua formaat. Het zegt iets over zijn eigenwijsheid en ook over zijn moed om de grenzen van het karikaturale op te zoeken. Toch gaat hij zo zorgvuldig te werk dat hij niet doorschiet en stopt bij de karakteristiek. Voor Rudi Fuchs is het de tweede poging om het Nederlandse publiek warm te maken voor deze Vlaamse doordouwer. In 1979 was de tijd er nog niet rijp voor. Nu misschien wel.

Jean Brusselmans, tot 10 juni, Gemeentemuseum Den Haag. Meer informatie: www.gemeentemuseum.nl

 

 

 

Standaardportret
Bekijk meer van