Maak het Haagse bos meer als Jardin de Luxembourg
‘Mag het Haagse Bos ook een bos zijn waar behalve homo’s ook dorstige wandelaars aan hun gerief kunnen komen?”, vraagt oud-hoofdredacteur van DHC, Casper Postmaa, zich af.
Gaat u mee naar het Haagse Bos, want natuur is het thema van de Boekenweek en dan mag een literaire verwijzing naar het oudste stadsbos van Nederland niet ontbreken. Toegegeven, het is een gezochte verbintenis, literatuur en het Haagse Bos. Spontaan schieten me slechts twee schrijvers te binnen bij wie een echo van het ‘Bosch’, zoals het vroeger kortweg werd genoemd, in hun schrijfsels weerklinkt.
Helga Ruebsamen beschrijft in het verhaal ‘De Postbode’ ontmoetingen in het Haagse Bos. Met achtereenvolgens de kerstman, en jaren later kwam er ook een deftige paashaas uit het struikgewas. En toch was het een ernstig verhaal. Couperus liet zijn ‘Eline Vere’ in het bos ronddwalen terwijl zij smachtend uitkeek naar haar idool, de Brusselse bariton Théo Fabrice. ‘Ze dweepte met de hoge, rechte stammen, aan marmeren zuilen gelijk, als het gesneeuwd had: het was als een kathedraal.’
Toen ik die passage had herlezen, ijlde ik naar het bos, al was vandaag het enige wit dat van sneeuwklokjes bij de ingang. Ook anderszins stelde het bos teleur, zoals het eigenlijk al zo lang doet. De kathedraal van Eline is een ruïne. De bomen liggen massaal weg te rotten en de begroeiing is schraal, ondanks die klokjes aan het begin. Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, zijn op honderden basten twee rode stippen gezet. Een houthakkers-pointillisme dat kap aankondigt in verband met de gevreesde essentakkensterfte. Nog minder bos dus.
Haagse Bos
Eigenlijk maakte het Haagse Bos al jaren een verloren indruk. Eerder hield ik op deze plek een pleidooi voor het onzichtbaar maken van de gevaarlijke barrières die Utrechtsebaan en Laan van Nieuw Oost-Indië er nu vormen. De pleister die de gemeente wil plakken – een lullig viaductje met wat groen, niet veel meer dan de eekhoornluchtbrug verderop – zal daar weinig aan veranderen. En dan moet je eens naar de andere kant kijken. Waar de Benoordenhoutseweg is uitgedijd tot een breedte van veertig meter, tien meter meer dan de gemiddelde snelweg.
Jardin de Luxembourg
De oplossing is bekend: wegen overkluizen, meer bomen en beter onderhoud. Maar mag het ook een bos zijn waar behalve homo’s ook dorstige wandelaars aan hun gerief kunnen komen? Het is een heikel punt, sommigen zien dat als een aantasting van de natuur. Maar waarom, het is hier eeuwen zo geweest in de vorm van paviljoens, uitspanningen en de roemruchte Tent in het Bosch, waar de Haagse elite zich van 1819 tot 1943 laafde aan muziek en drank. Op mooie dagen dromden er vierduizend Hagenaars samen onder het lover.
Dat lijkt me niet nodig. En dat pretentieuze gedoe is natuurlijk passé. Maar een uitspanning, even gracieus en aangenaam als die in het Jardin de Luxembourg, dat moet toch kunnen? Een mooiere symbiose tussen natuur en stad is er niet, ons bos hoeft daar niet voor onder te doen. Laten we dit verloren stadsgroen heroveren met een overrompelende visie op stad en natuur. Met ergens in een stralend hoekje een paviljoen dat zo verleidelijk en elegant is dat Eline weer aanschuift en schrijvers van nu er willen verpozen op zoek naar inspiratie en bier.