Column: Liever een beschùitstùitâh dan een foodhall

Het concept ‘foodhall’ werkt niet in Den Haag. Dat komt doordat de Haagse eetcultuur bestaat uit duidelijke tegenpolen: eenvoudige snacks of verfijnd dineren, zonder ruimte voor iets ertussenin, schrijft columnist Christiaan Weijts.

Door

Of je het nu achter het station probeert, op de Pier of in de binnenstad, het concept ‘foodhall’ heeft in Den Haag nooit echt wortel kunnen schieten. In de Haagse Bluf worden maandagochtend de ruiten van de imitatie-art-decogevel nog wel gewassen, maar erachter staan de krukken omgekeerd op de tafels en is de apparatuur losgekoppeld. Donker en uitgestorven was het er wel vaker. Dat zal dan ook de reden zijn dat deze Foodhallen failliet zijn, en het voorlopig zo blijft.

Ik ben een paar keer bij het Amsterdamse filiaal van dezelfde eigenaar geweest, in de oude tramremise in West, en daar is nu juist weer geen enkele lege kruk te vinden. Ingeklemd in de massa schuifel je langs de bao buns, ceviches, gyoza’s en birria taco’s.

 

In steden met ongeveer hetzelfde aantal inwoners lukt het perfect

 

Het probleem met het foodhallconcept is dat het alles of niets is. Als het niet ramvol is, bruisend en overdonderend, dan is het meteen mistroostig. Een eetcafé dat maar voor een kwart vol zit, is meestal nog sfeervol, maar voor een foodhall betekent dit dat je felbegeerde ‘streetfoodvibe’ plaatsmaakt voor een sportkantine-op-een-verregende-namiddagvibe.

Toch blijft het raadselachtig. In steden met ongeveer hetzelfde aantal inwoners lukt het perfect: Kopenhagen, Palermo, Lissabon. Wil je bij ons ergens een vage echo proeven van de Torvehallen of de Mercado da Ribeira, dan moet je over de Haagse Markt gaan wandelen.

Daar, tussen de groente die als juwelierswaar in glimmende schalen ligt en de zilte geur van glinsterende vis onder de luifels tegen meeuwen en zon, begin ik te begrijpen waarom het hier niet lukt.

 

In Den Haag zijn we te nuchter voor zo'n concept

 

Foodhallen komen oorspronkelijk voort uit levende versmarkten – La Boquería in Barcelona, Les Halles in Parijs – waar de verkopers op een gegeven moment wat krukken en statafeltjes zijn gaan neerzetten voor hapjes om te proeven, als extraatjes. Maar zoals het vaak gaat in de consumptiewereld, groeide die bijzaak uit tot hoofdzaak. Totdat er slimmeriken op het idee kwamen om het radicaal om te draaien: wat nou als we een markt beginnen waar het alleen nog maar gaat om die proefhapjes, en de eventuele verkoop van dagverse producten een bijzaak wordt?

Zo’n concept zonder echt fundament is een ontaarding, pure decadentie, en in Den Haag zijn we daar blijkbaar te nuchter voor. Zoiets doet het prima bij hippe toeristen en young urban professionals, maar deze stad bestaat culinair gezien uit twee uitersten: degenen die zweren bij een beschùitstùitâh met zalluf en degenen die zweren bij een verrassingsmenu met bijpassende wijnen, die – gang voor gang, glas voor glas – even worden ‘toegelicht’.

 

Volgens de ene groep kapsones, volgens de andere smakeloze vulgariteit

 

Laat ik even toelichten waarom de foodhall hier een exoot blijft zonder levensvatbaarheid. Snacken doen we uit de muur, of met het hoofd naar achteren en een haring bij zijn staart. Dineren doen we aan een tafel. Alles daartussenin – en een foodhall is precies alles daartussenin – getuigt volgens de ene groep van kapsones en volgens de andere van smakeloze vulgariteit.

Dat de foodhall hier een niet-levensvatbare exoot is, heeft dezelfde oorzaak als de afwezigheid van TikTok-rijen in onze winkelstraten. Volwassen individuen die uren in de rij gaan staan voor een zacht broodje met een kaassoufflé erin (de laatste hoofdstedelijke hype) beschouwen wij hier terecht als geesteszieken.

Misschien komt het nog eens, ooit, in de verre toekomst. Als de Haagse Markt entreegeld gaat vragen, de notenbar een ploeg influencers inhuurt en de snackkraam overstapt op Instagramwaardige servetjes. Tot die tijd blijft de enige rij hier gewoon die bij de Hema-rookworsten op zaterdagmiddag.

Standaardportret
Bekijk meer van