Column: De Tour

Columnist Jan D. Swart haalt herinneringen op aan de Tour de France in vervlogen tijden.

Door

Ik herinner me een foto van Joop Zoetemelk die op z’n vrije dag in zijn eerste Tour met de fiets over de schouder landschappelijk poseerde tussen de zonnebloemen en met de linkerhand een stukje van z’n petje optilde. Ik zag toen voor ’t eerst hoe hij er werkelijk uitzag. In Nederland was dat daarvoor nooit waarneembaar geweest. Op de podia van de Brabantse koersjes stond altijd een stervend duifje wankelbaar op twee dunne pootjes een kus in ontvangst te nemen van een dikke dochter van een boer die de dorpsrit gesponsord had. Ze kreeg er ook zelden eentje terug. Daartoe ontbrak net als voor de anurie bij Joop de spierkracht.

Tijdens de Tour herinner ik me jaren waarin er hoogst zelden een zekere gelijkenis bestond tussen de wielrenner die vertrok en de wielrenner die aankwam. Men zag aan de meet slechts een door wind en zon gespikkeld restant van wat ’s morgens nog een jongen was in de kracht van z’n leven. Zodoende moest mij altijd verteld worden wie voorbij racete, wie ging winnen en wie ten slotte gewonnen had. En zelfs wanneer die naam werd meegedeeld, hield ik er rekening mee dat óók de verslaggever in de schichtigheid waarmee deze sport zich aan ons voltrok, de gebogen lichamen, de truien en de littekens met elkaar had verward.

Kammetje

In de ouwe jaren, toen een banaan als dope een wondermiddel was en een biefstuk in de broek de steenpuisten moest trotseren, behoorde wielrennen nog tot de sociale memorabilia waarin een heel volk meeleefde. Er fietsten met uitzondering van Woutje Wagtmans allemaal knoestige mannen in een herkenbaar tempo. Nu zie ik allemaal lasergestuurde atleten die onoverzichtelijk in grote hoeveelheden bij elkaar zwermen en van wie er nou nooit eens één een voorsprong van achttien minuten neemt zoals ooit Charly Gaul.
Vroeger zeiden we thuis: kijk, daar gaat De Adelaar van Cordoba of de Engel van Florence. Daar was alle tijd voor. We herkenden Jacques Anquetil aan het kammetje in zijn achterzak, De Kneet aan zijn zwakke haar en André Darrigade omdat hij op Piet Kruiver leek.

In de vijftiger jaren werd er na een etappe zelfs nog gefeest. Dan gingen Voorting en Suykerbuyk na de finish in Bordeaux regelrecht het café in en maakten ze Jan Nolten om middernacht voor de vierde keer in één Tour jarig, waarna hij de volgende dag voor de radiomicrofoon van Jan Cottaar de groeten aan zijn moeder mocht doen.
Dat waren vertederende jaren.
Nu hoor ik slechts namen die ik de volgende dag alweer vergeten ben. Ik ken alleen Sagan en Dumoulin.

Standaardportret
Bekijk meer van