De goeie grappen kwamen van Roger Moore

Kunstredacteur Bert Jansma interviewde in zijn carrière vele grootheden der aarde. Een van hen was de onlangs overleden filmacteur Roger Moore. Jansma herinnert zijn ontmoetingen nog goed. ‘Na mijn eerste Londense ontmoeting, op weg naar de foto, fluistert hij me lachend een Nederlands woordje toe: ‘Hufter’.

Door

Ouderdom voel je aan je knoken. Maar ook als er een bekende, althans dat denk je, figuur overlijdt die jij nog met trots geïnterviewd hebt, dit aan de goegemeente met de echo van die trots meedeelt, en dan om je heen alleen meewarige gezichten met vraagtekens ziet: waar hééft ie ’t over? Zo overleed vorig jaar Isaac Asimov, de godfather van de sciencefiction, schrijver van meer dan 400 boeken, die je in zijn huis, op de hoogste verdieping van een wolkenkrabber in Manhattan, hebt mogen spreken. Wie? Asimov? Kennen we niet. Janwillem van de Wetering overleed. Met wie je in diens speedboot over een baai in zijn woonplaats Maine hebt gevaren, terwijl hij cowboy-achtig kogels liet knallen.

Wie? Weer die vraagtekens. Zijn creaties Grijpstra & De Gier brengen een vleugje herkenning. Dan hang je echt ergens diep in de generatiekloof. Maar gelukkig, kortgeleden een uitzondering, toen op 23 mei Roger Moore overleed. Maar daar had Bond, James Bond, alles mee te maken. Roger Moore, die heb jij toch gesproken? vroeg iemand me. Hij herinnerde zich uit Dagblad Het Binnenhof en de Persunie-kranten nog een foto op de filmset van Roger Moore en mij. Een foto die door de opstelling van de fotograaf in kwestie overigens meer heeft van een foto van mij en Roger Moore. Roger Moore kijkt bijna aanminnig naar me op. Of ík zojuist een leuke acteerprestatie heb neergezet. Merkwaardig. Maar informeel en gewoon aardig zag het er wel uit op die foto.

Dot zelfspot
En zo was het ook. Ik heb Roger Moore driemaal gesproken. Eenmaal dus in die Shepperton filmstudio in Londen. Een paar jaar later mocht ik met hem de lunch gebruiken in het Amstelhotel in Amsterdam. En de laatste maal dat ik hem vragen stelde was in het Wassenaarse hotel Duinoord, toen hij, Audrey Hepburn, Gregory Peck en de dochter van Danny Kaye, hier waren voor de Unicef Danny Kaye Children’s Awards. Ken je iemand na die driemaal? Nee, natuurlijk niet. Wat je bijblijft is het beeld van een man die veel minder ‘filmsterrig’ was dan had gekund. Altijd bereid tot een antwoord. Altijd met een flinke dot zelfspot. En bij hem leek er nauwelijks verschil tussen de acteur op de filmset en de man die ik in zijn Londense kleedkamer – in dit geval een kleine stacaravan in de immense studiohal – tegenover me had.

Terwijl de eerste confrontatie best heel erg gek was. We kwamen wat laat aan bij de opnames van ‘Octopussy’ in Shepperton. Er werd al gefilmd in een treinwagon, die de indruk moest wekken heel hard over een rails te denderen. Hoe ging dat in die dagen? Aan beide zijden van die wagon enkele stevige mannen die hard rukten en duwden om hem te laten schommelen. Cut! wordt er geroepen en even later stapt een enorme gorilla uit de wagon. Hij valt neer op een stoeltje, medewerkers tillen de gorillakop van zijn romp en jawel, daar is Roger Moore zelve. Verfomfaaid en wel.

‘Oneliners’
We gaan naar zijn ‘trailer’, waar hij door een make-up man bijgewerkt wordt. We mogen er gewoon bij zijn wanneer die aan Moore’s oogopmaak begint, waardoor bij de acteur de tranen over de wangen lopen. “Sorry dat ik zo emotioneel word,” grapt hij. Eén uit de catalogus aan oneliners die hij in petto heeft. Hij zou, na ‘For your eyes only’ stoppen met Bond. “Ach, ze konden niemand vinden die zo goedkoop is als ik”. Zijn bijdrage aan de film? “De slechte grappen zijn van een ander, de goeie zijn van mij”. Roger Moore doet álle stunts zelf, roept de afdeling publiciteit van de film. “Ja,” zegt Moore, “zelfs de liefdesscènes heb ik zelf gedaan.”

Zijn dochter volgt lessen op een toneelschool in Londen, en zoon Geoffrey? “Nee, die wil geen acteur worden. Die wil worden zoals ik.” De grapjes ebben langzaam weg en Moore, zoon van een Londense ‘bobby’, praat over wat hij wel en niet kan. Schrijven wil hij wel, maar kan hij niet. “Schilderen is het enige echt creatieve dat ik doe. Maar wel slecht. Ik ben na de oorlog begonnen als animator voor tekenflms, ik ben bij toeval gaan acteren.” En: “Ik mag dan nu een hoop onzin doen, ik ben in wezen een serieus mens.” En paar jaar later in het Amstelhotel schud ik hem weer de hand. En roep optimistisch: “We hebben elkaar in Londen al ontmoet.” “Yes, I remember,” antwoordt Moore. Nee, natuurlijk niet. Hij is gewoon aardig. De chique visgerechten in het Amstel hoeft hij niet. ‘Hebben ze niet iets ‘real Dutch’?”, vraagt hij. Het wordt kip-in-het-pannetje.

Aas voor Unicef
Zoon Geoffrey, dan 18, is mee en aan tafel worden de nieuwste videoclips bekeken. Roger Moore neemt voor iedereen rustig de tijd. Weer een aantal jaren later in Wassenaar zitten we met tien journalisten aan zijn voeten. Nee, geen woord film, dit is Unicef. Moore over de situaties waar hij als ‘ambasadeur’ in terechtkomt: “Ik ken de gegevens natuurlijk. Ik zie er nu alleen de feiten bij. Dat maakt je niet vrolijk. Het meeste werk dat ik doe is glamour. Ik zit aan liefdadigheidsbanketten met mensen die ik niet ken die er dertig- of honderdduizend dollar voor neertellen. Nee, dat is niet cynisch. Het is een kleine daad die een hoop geld kan opleveren. Er is geen vis die naar een haak springt waar geen aas aan zit. Ik ben voor Unicef het aas.”

Na mijn eerste Londense ontmoeting, op weg naar de foto, fluistert Roger Moore me lachend een Nederlands woordje toe: ‘Hufter’. Ik vraag verschrikt hoe hij daar aan komt. ”Na de oorlog zat ik in dienst met een aantal Nederlandse soldaten. Die hebben me het een en ander geleerd. Maar vraag me verder niets, want ik heb alleen maar scheldwoorden op m’n repertoire.”

Foto: Privécollectie

Wilt u zich abonneren op Den Haag Centraal? Klik hier.

Standaardportret
Bekijk meer van