Rainer Bullhorst (1946 – 2021), einzelgänger die niet zonder mensen kon
Rainer Bullhorst, die vorige week na een ziekbed van enkele maanden op 75-jarige leeftijd overleed, was een vreemdeling toen hij zich in 1965 in Den Haag vestigde, maar was bij zijn dood uitgegroeid tot iemand die had bijgedragen aan de geschiedenis van de stad.
De in het Noord-Duitse Emden geboren architect Rainer Bullhorst zat vanaf 1983, op enkele korte onderbrekingen na, tot 2014 in de welstandscommissie. De laatste zes jaar was hij voorzitter van dit college dat bouwplannen toetst voordat ze worden uitgevoerd. Als je een erkertje wilde bouwen of een wolkenkrabber, moest je altijd langs Bullhorst.
Toen hij afscheid nam als voorzitter deelde hij complimenten uit, maar hij had ook kritiek op de wijze waarop Den Haag zich stedenbouwkundig ontwikkelde. De stad gaat goed om met monumenten en stedenbouwkundige ensembles, maar wolkenkrabbers zijn in Den Haag zelden geslaagd. Het heeft een lelijke skyline opgeleverd. De architecten in het vernieuwde Spuikwartier hadden een voorbeeld aan kerktorens moeten nemen. ‘Zo hoort het. Een mooi gebouw maakt een uitsnede uit de hemel. In Nederland gaan ze pas nadenken als de een na hoogste verdieping is bereikt. Bij elkaar vormen die nieuwe torens geen ensemble, iedere architect heeft zijn scheet gelaten,’ zei hij in een interview met deze krant.
Eigen bijdrage
Zijn eigen bijdrage aan het Haagse stadsbeeld is bescheiden, maar duidelijk zichtbaar. Het ontwierp onder meer een kantoor-winkelpand aan de Grote Marktstraat en een opvallende dubbele witte villa aan de rand van het Westbroekpark. Beide voorbeelden laten zien dat hij een overtuigd modernist was. Dat is ook af te lezen van zijn bekendste ontwerp, de Haagse stadsklok. Want Bullhorst was behalve architect ook industrieel ontwerper. Hij ontwierp onder meer een tafel, jassen en een zilveren vaas waarvoor hij damwanden als inspiratie gebruikte. Hij had oog voor verfijning en details waren heilig voor hem. Hij kon zich bijzonder opwinden als zijn stadsklokken niet op tijd liepen, en als een bouwer of opdrachtgever zonder toestemming van zijn ontwerp afweek, eindigde dat nog al eens voor de rechter; meestal trok Bullhorst daarbij aan het langste eind.
De veelzijdigheid van de Haagse architect strekte zich ook uit naar andere uitingsvormen in zijn vakgebied. Hij gaf veel lezingen, schreef monografieën over Friso Kramer en Jan Duiker, doceerde daarnaast aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en aan de universiteiten van Leiden, Hamburg en Sarajevo. Ook had hij een rubriek over architectuur in het NRC Handelsblad.
Duitsland
Door zijn duidelijk hoorbare accent bleef Bullhorst altijd een Duitser in Den Haag. ‘Toen ik indertijd aan de TU in Delft ging studeren, was daar geen woonruimte beschikbaar, in Den Haag kon je kiezen uit 2200 kamers. Sindsdien ben ik gebleven en ik voel me ook echt een Hagenaar.’ Met Duitsland had hij niets meer. ‘Geen prettige mensen, laat ik het daarop houden.’ Ook het Duitse design kon hem niet boeien. ‘Die auto’s! De jaren tachtig op de Autobahn waren vreselijk.’
Ondanks het feit dat Rainer Bullhorst tweemaal getrouwd was, had hij de houding van iemand die het liefst alleen door de wereld ging. ‘Maar het was een prachtleven, ik heb alles gedaan wat ik wilde,’ zei hij vlak voor zijn dood. Een vriendin typeerde hem als een einzelgänger, ‘maar een die niet zonder mensen kon’.