Casper Postmaa: ‘Gun interieur Amerikaanse ambassade alsjeblieft een nieuwe kans’
Zo mooi als de voormalige Amerikaanse ambassade van Marcel Breuer van buiten nog steeds is, zo treurig oogt het gebouw van binnen, stelt Casper Postmaa. ‘Een doolhof van misère’, aldus de DHC-columnist.
Toen ik negen was, keek ik voor het eerst met serieuze blik naar de Amerikaanse ambassade van Marcel Breuer. In 1959 schitterde het maagdelijke wit nog alsof het was besprenkeld met ‘stardust’. Bij mooi weer flitsten de zonnestralen over de trapeziumvormen van glas en gepolijst natuursteen die in de gevels waren verwerkt.
Zo, dít is dus de toekomst, dacht ik, want in die zin had mijn vader zich over het gebouw uitgesproken en ik was het met hem eens. Vooral omdat er geregeld fors geschapen Amerikaanse auto’s voor de deur stonden uit te blazen. Meestal Chevy’s, als je geluk had een Studebaker.
Je kunt je afvragen of je op het oordeel van een negenjarige moet vertrouwen, maar als je nog over zoveel toekomst beschikt als ik toen, heb je in elk geval récht op een oordeel. Dat van mij was tamelijk extreem. Ik hield niet van de oude stad. Ik vond Den Haag saai en zou het liefst zien dat zij à la New York zou worden herbouwd.
Spookstad
Toen ik rond 1960 een ansichtkaart uit Spanje kreeg, waarop een met torenflats volgebouwde kustlijn, sprak ik thuis tot ieders afgrijzen de hoop uit dat Scheveningen er ooit zó zou uitzien. Want de badplaats had toen de allure van een spookstad met vermolmde hotels en de slechtste restaurants van het westelijk halfrond.
Een aardige bibliotheek, een mooi auditorium, dat was de magere score aan de positieve kant.
Kortom, een plek waar alle hoop was vervlogen. Je kunt gerust stellen dat de sloper van de badplaats, projectontwikkelaar Reinder Zwolsman, toen de enige was die helemaal op mijn lijn zat.
Doolhof van misère
U begrijpt, ik wilde snel vooruit met de wereld. Maar ik had nog veel te leren. Om het goed te maken, heb ik vervolgens honderden stukken geschreven om mijn afschuw uit te spreken over ‘Zwolsmans koude kermiskust’, zoals Paul van Vliet ooit somber zong. Op dat punt ben ik dus al snel tot inkeer gekomen, maar mijn liefde voor de ambassade van Breuer is altijd gebleven.
Totdat ik vorige maand met duizend anderen een kijkje binnen mocht nemen en vervolgens op een doolhof van misère stuitte. Een aardige bibliotheek, een mooi auditorium, dat was de magere score aan de positieve kant. Verder zag ik een overvloed aan zielloze kantoorcellen voor Amerikaanse diplomaten die het kennelijk met staanplaatsen moesten doen.
Zoals bekend is Maya Meijer, herontwikkelaar van monumentaal onroerend goed, in de race om de ambassade om te vormen tot een culturele hotspot inclusief een Escher Museum. Toen ik haar van de week belde, was zij er nog steeds enthousiast over, maar zij liet wel doorschemeren dat het niet kan als de gemeente 11,5 miljoen euro blijft vragen. ‘Dan heb je een weldoener nodig.’ Bovendien is er nog de knellende status van rijksmonument. De buitenkant is die waardering dubbel en dwars waard, maar gun alsjeblieft het interieur een nieuwe kans. Anders gaat het niet lukken.