Remco Campert overleden – hij koesterde zijn jeugdherinneringen aan Den Haag
‘Schrijven is stiekem in mijn leven geslopen, het was geen bewuste beroepskeuze. Het gebeurde gewoon, ik besefte ineens dat ik schrijver geworden was,’ aldus de in Den Haag geboren schrijver en dichter Remco Campert, die in de nacht van zondag op maandag overleed in zijn woning in Amsterdam.
De op 92-jarige leeftijd overleden Remco Campert bracht het grootste deel van zijn leven door in Amsterdam, maar verloochende zijn Haagse wortels nooit. Campert schreef heldere, zachtmoedige gedichten over alledaagse gebeurtenissen, maar ook scherpzinnige kritieken op de vaderlandse geschiedenis. Hij stond bekend om zijn toegankelijke schrijfstijl en onderscheidde zich hiermee van zijn tijdgenoten, de literaire groep Vijftigers, waarvan hij de enige overblijver was.
In interviews en tv-optredens toonde Campert zich bescheiden, altijd vriendelijk. Kenmerkend was zijn verlegen grinnik bij complimenten over zijn werk, zelfs na al jaren gevierd dichter te zijn. Dat hij schrijver werd, ging per ongeluk: ‘Schrijven is stiekem in mijn leven geslopen, het was geen bewuste beroepskeuze. Het gebeurde gewoon, ik besefte ineens dat ik schrijver geworden was,’ vertelde hij in een interview met Jan Donkers voor de VPRO in 1991. Voor Campert was schrijven als ademen: pas wanneer hij zou stoppen met het laatste, zou het eerste tot een einde komen.
De overgebleven Vijftiger
Campert heeft talloze boeken en dichtbundels op zijn naam staan, waaronder de bekende roman ‘Het leven is verrukkulluk’ (1961), een verhaal dat later is verfilmd. Voor zijn poëzie won hij in 1976 de P.C. Hooft-prijs. Naast romans en dichtbundels schreef hij columns voor de Volkskrant, ook in samenwerking met Jan Mulder, onder de naam CaMu. Campert was daarnaast goed bevriend met Hagenaar Kees van Kooten, de briefwisseling tussen de twee vrienden werd gepubliceerd.
Remco Campert werd in 1929 geboren aan de Haagse Beeklaan, als zoon van actrice Joekie Broedelet en dichter-journalist Jan Campert. Door de scheiding van zijn ouders bracht Campert zijn jonge jaren door op verschillende plekken in de stad, waaronder Kijkduin. Hij schreef meerdere gedichten over zijn jeugd in Den Haag, die hij als een fijne tijd beschouwde. Zo schreef hij het gedicht ‘De Japanse Hoofdsteun’, gepubliceerd in de bundel ‘Theater’ (1979):
‘De Japanse Hoofdsteun’
Ik kocht een hoofdsteun uit Japan
en legde mijn nek erop te rusten.
Ik sloot mijn ogen
om wakker te blijven.
Smeltenderweg verloor ik alle liefde
en ging van alles houden.
Gekocht in Scheveningen
die Japanse hoofdsteun
een dag dat de wind van zee kwam
het zand in de souvenirshops drong
het Gevers Deynootplein kermde om begane zonden
en villa’s in het Belgische Park
hun luiken verzegelden
de vloot niet meer varen zou
en de raad van Den Haag haar zoveelste deal sloot.
Alles verging tot stof
behalve mijn lichaam dat zweefde
één met het houten kussen
naar het wijkende plafond.
Een eerbetoon aan de schrijver is te vinden op de muur van de Galvanischool aan gelijknamige straat, waar hij als kleine jongen naartoe ging. In 2015 las Campert ter plaatse zijn gedicht ‘Verzet’ voor ter gelegenheid van het honderdjarig jubileum van de Galvanischool. Dit gedicht is op een van muren van de school geschilderd.
Campert was 13 toen zijn vader om het leven kwam in het Duitse concentratiekamp Neuengamme. Jan Campert werd postuum beroemd om zijn aangrijpende gedicht Het lied der achttien dooden dat gaat over de eerste gefusilleerde verzetslieden en zich afspeelt in het ‘Oranjehotel’ en op de Waalsdorpervlakte. Na de oorlog zou de jonge Remco dat gedicht talloze malen voordragen op herdenkingsbijeenkomsten. Later schreef hij geregeld over zijn vader. Eén van zijn meest indringende gedichten hierover is Januari 1943, verschenen in de bundel Scènes in Hotel Morandi (1983).
Januari 1943
Ik liep over het karrespoor
op een krakende winterdag
mijn moeder kwam me tegemoet
figuurtje in de verte
de nacht ervoor droomde ik
dat ik een scheepje zeilen deed
mijn hand streelde het kroos
in de blikkerende sloot
het scheepje zeilde naar de overkant
en raakte klem in het oevergras
ik keek op en zag mijn vader staan
hij stak zijn arm door prikkeldraad
hij keek me smekend aan
mijn vader vroeg aan mij om brood.
Op die landweg moeder
hield je me minuten vast
je ogen waren rood
je jas die rook naar stad
de Duitser had per kaart gemeld
mijn vader hij was dood
in Neuengamme bitter oord
daar hadden ze hem vermoord.