Japanse vrouwelijke fotografen in Fotomuseum: een weldadige ontworsteling
In Japan zijn vrouwelijke fotografen lang genegeerd. Ten onrechte, zoals een boeiend overzicht in Fotomuseum Den Haag aantoont. Maar juist door een positie buiten de schijnwerpers, ontwikkelden zij een eigen visie op hun wereld.
Een roze winkeltje met Japanse spullen zet de toon. Kimono’s, attributen om ceremonieel thee te drinken en knuffels: het is allemaal met zoveel finesse gemaakt dat je moeilijk ontkomt aan de bekoring van het exotische. Vanwaar deze uitstalling bij de ingang van het Fotomuseum? Uitbreiding van de museumshop? Een decoratieve manier om de bezoeker in de stemming brengen? Prikkels voelbaar maken die Japanse vrouwen al van jongs af ondergaan?
Neem Hello Kitty, het schattige katje dat al vijftig jaar bestaat en dat net als Nijntje en Barbie model staat voor vrouwelijk gedrag. Bijna alle Japanse meisjes gaan door een fase waarin ze aangemoedigd worden om ‘kawai’ (schattig) te zijn. In dit roze hoekje ervaar je de verleiding waaraan ze bloot staan. Het zacht dwingende mechanisme waarin koopwaar en lokmiddel samenwerken om rolpatronen in het denken te sturen en te verankeren. Sluw hoor, om dat fysiek tastbaar te maken.
De camera werd steevast gehanteerd door een man, vrouwen stonden model
Want de overzichtstentoonstelling in het Haagse Fotomuseum van Japanse vrouwelijke fotografen – vanaf 1950 tot nu – zet zich juist af tegen rolpatronen en maakt duidelijk dat het vrouwen moeite heeft gekost om zich te ontworstelen aan de mannelijke greep op kunst en cultuur. De omgangsvormen waren zo geremd dat openlijk verzet onmogelijk was. Iemand als Hitomi Watanabe (1943), die het studentenoproer in de jaren 1960 fotografeerde, was zó uitzonderlijk dat de politie haar direct vrijliet toen ze doorkregen dat ze een vrouw was.
Die foto’s van rellen zijn overigens snel ingehaald door de tijd, maar een rake close-up beklijft. Een torenhoge muur van houten collegebanken roept meer op dan de zoveelste rokerige slaglinie met stokken, vlaggen en wapenschilden. In de doodse stilte van een foto klautert er net een student omhoog.
Achter de schermen
In 1853 voer de Amerikaanse commodore Matthew Perry de Baai van Tokio binnen. Het machtsvertoon volstond. Zonder een schot te lossen maakte hij een einde aan eeuwen van zelf verkozen isolement, waarna het land in rap tempo de moderne wereld met zijn focus op nieuwe technologie omarmde. Ook fotografie was enorm belangrijk – cameramerken zoals Canon en Nikon zijn niet voor niets dominant – maar de camera werd steevast gehanteerd door een man. Vrouwen stonden model. Of ze werkten achter de schermen bij het handmatig retoucheren en inkleuren van foto’s, wat in de jaren 1950 enorm populair was.
Het pleit werd niet met spreekkoren en spandoeken gewonnen, maar door zachte infiltratie
Toch waren er uitzonderingen. Een vader zei: hier, probeer maar. Een echtgenoot zei: als jij een naakt op de foto wilt, doe ik wel mee. Eiko Yamazawa (1899-1995) zei: weet je wat, ik ga weg. Na een traditionele schilderopleiding in Japan leerde ze fotograferen in Europa en Amerika, en na veel omzwervingen zette ze een commerciële fotostudio op in Osaka. Daar leidde ze vrouwen van de volgende generatie op en stak ze heerlijk de draak met de huishoudelijke rol die een nette vrouw werd opgedrongen.
In ‘Waar ik mee bezig ben, nr. 77’ speelt ze met platte knipsels en ruimtelijke vormen in knallende kleuren. Op een vrolijke manier is het heel pretentieloos. Het is natuurlijk vloeken in de kerk, maar ze zou een zusje van Morandi kunnen zijn, die ook maar wat knutselde aan de keukentafel. Je hoort haar erbij giechelen: ‘Kijk mij nou!’
Kortom, het pleit werd niet met spreekkoren en spandoeken gewonnen, maar door zachte infiltratie. Dat maakt deze expositie wonderlijk weldadig. De diversiteit van de 26 exposanten wordt in alle nuchterheid omarmd en de bezoeker wordt met Aziatische voorkomendheid uitgenodigd om ieders persoonlijke domein te betreden. ‘I’m So Happy You Are Here’ staat er met grote letters op de catalogus. Dus beste kijker, doe je schoenen bij de voordeur uit (bij wijze van spreken) en kijk rustig rond.
Rencontre d’Arles
Om de sterk uiteenlopende visies toch enigszins te structuren zijn er vier categorieën in het leven geroepen, maar de grensbewaking is minimaal en andere indelingen waren ook mogelijk geweest. Misschien kwam het onderscheid beter tot zijn recht in de ruimtes van Rencontre d’Arles – het fotofestival waar iedereen uit het wereldje komt kijken en waar dit project vorig jaar zijn primeur beleefde – maar per slot van rekening is alle classificatie arbitrair.
In Den Haag loop je tamelijk onbevangen de jaren 1950 binnen, met de vroege pioniers, en dwaal je geleidelijk verder langs wanden met tere, huiselijke, heftige en spraakmakende observaties, om te eindigen bij grensverleggende experimenten.
Kan het iemand wat schelen dat de grens tussen fotografie en conceptuele kunst hier wel erg diffuus wordt?
De gekloonde ‘Elevator Girls’ van Miwa Yanagi (1967) behoeven geen uitleg. De beelden zijn perfect gestileerd en geënsceneerd en roepen genoeg bevreemding op om het thema van de stereotiepe rolverdeling weer van enige afstand te bekijken. Maar kun je nog van fotografie spreken als Yuki Tawada (1978) aan buitenstaanders vraagt om foto’s met een persoonlijke betekenis in te leveren die op rituele wijze worden verbrand, waarna de as in het glazuur van een keramisch beeldje wordt verwerkt?
Zo kan een geliefde oma of overleden kat, maar ook de ex uit een mislukt huwelijk een heel andere dimensie krijgen. Veel van die beeldjes – ze passen in een broekzak – hebben de vorm van potjes of urnen, maar een woeste klont zou best een wraakoefening kunnen zijn op een afschuwelijke oom. De verbeelding slaat op hol. En kan het iemand wat schelen dat de grens tussen fotografie en conceptuele kunst hier wel erg diffuus wordt?
Favorieten
Dat conservator Willemijn van der Zwaan trots is op deze tentoonstelling is terecht. “Wij bijten de spits af van een wereldwijde tournee langs fotografische musea,” legt ze uit, maar de vraag naar persoonlijke favorieten wimpelt ze diplomatiek af. De diversiteit is zo groot dat er ook nauwelijks te kiezen valt. Neem Mikiko Hara (1967) die de camera wél richt, maar níét door de zoeker kijkt. Dat maakt haar beelden net iets raadselachtiger. Je ziet een vrouw op de rug. Ze wordt omklemd door de arm van een man die, zo ontdek je pas in tweede instantie, lager staat. Dergelijke zachtaardige beelden tonen echt een andere manier van fotograferen.
Er komt veel op je af in het Fotomuseum
Mari Katayama (1987) slaat alles. Door een aangeboren aandoening groeiden de botten van haar onderbenen niet. Toen ze negen jaar was, koos ze ervoor die te laten amputeren, maar met behulp van moderne protheses functioneert deze powerwoman nu als een volwaardige kunstenaar. Haar praktische beslissing staat centraal in haar fotografie. De selfies die zij ensceneert, al dan niet met handgemaakte objecten erbij, zijn zo indringend dat het begrip zelffotografie een nieuwe dimensie krijgt. Zij is de schaamte voorbij, om met een bekende feministe te spreken.
Ja, er komt veel op je af in het Fotomuseum. Andere cultuur, wezensvreemde namen die niet in onze taal passen, grote maatschappelijke ontwikkelingen en allerlei zienswijzen op het medium fotografie. Het is eigenlijk te veel om met een eenmalig bezoek te bevatten. Wie een Museumkaart heeft, kan beter nog eens terugkomen. Bekijk elke fotograaf als een aparte delicatesse, anders is deze tentoonstelling moeilijk te verteren.
‘I’m So Happy You Are Here – Japanse vrouwelijke fotografen van de jaren ’50 tot nu’, te zien tot en met maandag 5 mei, Fotomuseum Den Haag. Meer informatie: www.fotomuseumdenhaag.nl